
“Ik heb maar twee broodjes gegeten vandaag…” zegt de 72 jarige vrouw terwijl ze me bezorgd aankijkt. Het avondeten is net afgelopen en iedereen druipt langzaam af naar zijn kamer. “Hmm… dat is niet veel he?” zeg ik. “Ik ben ook een beetje duizelig, er is niet echt een vinger op te leggen wat ik heb geloof ik…” vervolgt ze dan. Mevrouw heeft naast epilepsie ook een beginnend dementieel beeld, hoge bloeddruk en diabetes. Ik besluit om maar even mee te lopen naar haar kamer. Want bij vage klachten weet je het maar nooit.
We lopen haar donkere kamer in waar de gordijnen nog dicht zitten en ze gaat op haar bed liggen. Ik ga op het randje zitten. “Ik geloof dat ik moet overgeven”. O nee he. Mijn handen beginnen instant te zweten en ik voel kippenvel ontstaan op mijn gezicht. Ik spring op en zet binnen een nanoseconde een Usain Bolt-sprint in richting de linnenkamer, waar ik de eerste de beste waskom van een plank graai en als een debiel terugren naar de kamer. In mijn vlucht terug naar het bed ram ik gauw de lichtknop op de muur aan en wanneer ik de waskom onder haar gezicht schuif, zie ik twee oogjes die me verdrietig aankijken. Het spuuggevaar lijkt geweken, maar er is iets anders moeilijks voor in de plaats gekomen.
Mevrouw is rechtop gaan zitten en kijkt me stilletjes aan. “Volgens mij moet er iets uit…” zeg ik dan. “En dan heb ik het niet over die twee boterhammetjes.” Er volgt een zacht gesnik, wat overgaat in diepe, lange halen. Ondanks de professionele ‘relatie’ en de gepaste afstand die daarbij hoort, kan ik niet anders dan een arm om haar heen slaan. Ze legt haar hoofd op mijn schouder en snikt verder over haar overleden dochter. Dan stopt ze opeens en kijkt naar me op. “Zeg, hoe oud ben jij eigenlijk?” Ik wordt een beetje overvallen door de vraag en moet er even over nadenken. “Uhm, 20, nee 21!” “Och en dan zit ik jou hier mijn ellende te vertellen.” Zonder dat ik erbij na hoef te denken verzeker ik haar: “Als ik straks naar huis ga en in mijn bed lig, dan bedenk ik dat ik wat voor je heb kunnen betekenen en dan ben ik gelukkig.” En ik meen het recht vanuit mijn hart. Mijn woorden lijken haar gerust te stellen, want ze legt haar hand op mijn arm en knijpt er zachtjes in. “Dankjewel”. “En nu lekker gaan rusten” zeg ik. “Doei doei, stoutertje” zegt ze, terwijl ze zich achterover laat vallen op bed en haar ogen sluit. Ik doe met een gerust hart de deur achter me dicht en lig die avond met een glimlach in mijn bed.